Bij uitgeverij Atlas Contact (Amsterdam) is het boek ‘Gevoel voor stijl’ van Steven Pinker verschenen. De vertaling is van de hand van Jan Pieter van der Sterre. De ondertitel luidt: ‘Goed schrijven voor denkende mensen’. Volgens The Economist schrijft Pinker als een engel. Volgens The New York Times is Pinker in dit boek nieuwsgierig, inventief en ondeugend. Ook Luk Vanrespaille las het boek. Hier komt zijn uitgebreide recensie.
De Amerikaanse taalkundige, cognitiewetenschapper en (evolutionair) psycholoog Steven Pinker zal veel taalprofessionals niet onbekend zijn. In onder meer "Het taalinstinct" en "De Stof van het denken. Taal als venster op de menselijke cultuur" vulgariseert hij - welja - met gevoel voor stijl recente inzichten uit zijn brede onderzoeksdomein.
"Gevoel voor stijl" trekt die lijn voorbeeldig door. De kanttekening die we erbij kunnen maken, is immers niet op rekening van Pinker te schrijven.
Vanaf het voorwoord, of eigenlijk al met de titel wordt duidelijk dat Pinker geen traditionele stijlgids heeft willen schrijven. Dat valt af te leiden uit zijn originele en gezonde uitgangspunten.
Zijn eerste insteek zouden we utilitair-communicatief kunnen noemen. Stijl is retoriek, volgens Pinker. Stijl helpt overtuigen. “Wat is stijl uiteindelijk anders dan het doelmatig gebruiken van woorden om andermans geest voor zich te winnen?” (p. 10).
Ten tweede stelt Pinker zich kritisch-wetenschappelijk op. Als uit onderzoek blijkt dat passieve constructies in bepaalde gevallen door de lezer wel degelijk vlot worden opgepikt en onthouden, is dat niet alleen relevant voor de psycholinguïst maar ook voor de stijlgoeroe, die hij echter niet wil zijn.
Absolute principes wijst Pinker uitdrukkelijk van de hand. Stijl is niet voor eens en altijd gegeven, maar evolueert met de taal. Schrijvers kunnen bovendien profijt hebben van meer dan één stijlgids.
En tot slot wou Pinker ook een praktisch boek schrijven, maar daar wringt voor een deel het schoentje, zoals we zullen zien.
Tonen
Niemand wordt geboren met een vlotte pen, stelt Pinker. ‘Goed schrijven’, de titel van het eerste hoofdstuk, moet je leren en wel door gulzig en aandachtig te lezen en zo de principes te achterhalen. Kenmerkend voor goede schrijvers is volgens Pinker ook dat ze zich tot de lezer richten met de indruk dat ze iets belangrijks te zeggen of, preciezer nog, te tonen hebben. Pinker voegt hier de daad bij het woord en laat ook zelf zien wat hij bedoelt, aan de hand van vier fragmenten, waarvan eentje ontleend aan mevrouw Pinker, filosofe en romancière.
Gesprek
Hoofdstuk twee gaat verder met tonen en kreeg dan ook de titel ‘Een venster op de wereld’. Pinker presenteert er zijn ideaal van een klassieke stijl. Daarmee bedoelt hij een schrijfstijl waarbij gedaan wordt alsof er een gesprek plaatsvindt. Alsof het onnatuurlijke schrijven plaats maakt voor twee heel natuurlijke activiteiten: spreken en (laten) zien. De schrijver en de welwillende lezer staan als gesprekspartners op voet van gelijkheid. De enige asymmetrie bestaat hierin dat de schrijver iets gezien heeft en de lezer nog niet.
Denkende mens
Voorts toont Pinker in dit hoofdstuk vooral hoe het niet moet. Gelukkig is hij wel zo consequent om zijn lezers niet met geboden en verboden om de oren te slaan, maar ze aan te ‘spreken’ als ‘denkende mensen’. Wat hij zegt, toont hij ook netjes aan met veel voorbeelden. Sterk samenvattend komen zijn wenken hierop neer dat de klassieke schrijver focust op de lezer en het onderwerp en niet (egocentrisch en zelfvoldaan) op de schrijver en het schrijfsel.
De vloek van de kennis
Schrijvers gaan onder meer de mist in omdat ze ten onrechte uitgaan van kennissymmetrie. ‘De vloek van de kennis’, titel van hoofdstuk 3, verwijst naar de blindheid van minder goede schrijvers voor het feit dat het jargon en de afkortingen die ze gebruiken, de logica die ze volgen en de details die ze vanzelfsprekend vinden voor niet-ingewijden de evidentie missen die ze voor de schrijver zelf wel hebben.
Opzet is daar zelden mee gemoeid, zodat Pinker hier het scheermes van Hanlon kan hanteren: “Wijt nooit aan kwaad opzet wat afdoende kan worden verklaard door domheid” (p. 61). Nu is domheid misschien een sterke term, maar wie wil schrijven kan zich dat soort onnadenkende omgang met zijn lezers niet veroorloven.
Pinkers tips om de vloek van de kennis op te heffen zijn: denk aan de lezer, check en lees je eigen tekst hardop na, liefst na een bepaalde rusttijd, zodat de vertrouwdheid al wat is afgenomen, gebruik alleen bevattelijke technische termen, leg technische termen zorgvuldig uit en geef voorbeelden.
Boomdenken
Vanaf hoofdstuk 4 wordt Pinkers verhaal wat technischer. “Geletterde mensen moeten weten hoe de grammatica werkt”, stelt de auteur op p. 79. Dat verschaft hun immers inzicht in hoe het web van gedachten in het hoofd van een schrijver (of spreker) zich via de boom van de syntaxis een weg naar buiten baant in de vorm van een chronologische reeks van mondeling of schriftelijk geuite woorden. Als deze woordenreeks met gevoel voor stijl gevormd wordt, zal ze het gemakkelijkste in het hoofd van de ontvanger gereconstrueerd worden tot een nieuw web van gedachten, analoog aan het web dat bij de zender het vertrekpunt was. Het hele hoofdstuk ‘Het web, de boom en de reeks’ is opgehangen aan de metafoor van de boom. Pinker leert er zijn publiek ‘boomdenken’.
Onderwerp en werkwoord kunnen bijvoorbeeld op uiteenlopende manieren van elkaar worden gescheiden (bijvoorbeeld door ingevoegde woordgroepen), waardoor nogal eens problemen ontstaan door een gebrekkige overeenkomst tussen takken van de boom, zoals onderwerp en werkwoordsvorm. De lezer of toehoorder moet met zijn beperkte geheugen allerhande opvullingen bijhouden tot hij doorkrijgt hoe de zin vertakt. Pinker noemt deze problematiek ‘boomblindheid’ (p. 93). Boomdenken is via de vorm en de volgorde van woorden op zoek gaan naar de ‘takken’ (ontleden) en die takken dan nog lang genoeg onthouden om de volledige betekenis te kunnen achterhalen. Ieder bijkomend woord moet begrepen worden én zijn plaats krijgen in de boom.
Eerst licht, dan zwaar. Eerst oud, dan nieuw
Pinker expliciteert ook de grammatica die hij hanteert omdat ze kan afwijken van wat oudere lezers van zijn boek in hun schooltijd hebben geleerd. Dat alles resulteert in een langer en taaier hoofdstuk. Bovendien doet hij ook een beroep op de psychologie en de psycholinguïstiek. Een aantal wenken van de auteur, zoals “Eerst licht, dan zwaar. Eerst oud, dan nieuw” kunnen pas begrepen worden met enig inzicht in de werking van het menselijke geheugen en de neurologische moeite die een ontvanger moet doen om een reeks woorden of klanken te ontcijferen.
Zoals gedachten uit elkaar volgen, moeten ook de zinnen, alinea’s en hoofdstukken waarmee ze worden weergegeven in een logisch onderling verband staan. Gebrek aan samenhang is een fout waar ook doorgewinterde taalgebruikers zich wel vaker aan bezondigen. Aan dat belangrijke voorschrift heeft Pinker zijn 5e hoofdstuk ‘Coherentiebogen’ gewijd.
Coherentieboog
De schrijver met gevoel voor stijl heeft doorgaans een waaier aan verschillende ordeningen (historisch, van globaal naar specifiek, ...) ter beschikking. Als denkende mens laat hij de keuze voor deze of gene ordening best niet aan het toeval over. De kunst bestaat erin zinnen naar elkaar te laten verwijzen zonder daarbij te veel dezelfde woorden te herhalen. Variëren is de boodschap, maar op een elegante, dat wil zeggen niet-dwangmatige manier.
Verbindingen kunnen berusten op vergelijking (overeenkomst of tegenstelling), op een beweging van algemeen naar specifiek of omgekeerd, op opeenvolging (al dan niet met een oorzakelijk verband), en zo geeft de auteur er nog wel wat meer.
Conventies
Met het laatste hoofdstuk, in volume goed voor ruim een derde van het boek, gooit Pinker het roer wat om. Waar hij zich tot nog toe vooral beschrijvend had opgesteld, toont hij zich nu toch ook een voorschrijver, zonder zich daarom tot een regelfetisjist te ontpoppen, wat ons na bijna 200 bladzijden wel zeer verbaasd zou hebben.
De denkende schrijver die zijn gezond verstand gebruikt en blijk geeft van respect voor de lezer kan zich volgens Pinker wel wat vrijheden veroorloven. Al zijn er natuurlijk conventies en veel goede redenen om er zich in de meeste gevallen aan te houden. Een zorgvuldig taalgebruik creëert vertrouwen. De lezer zal geneigd zijn om aan te nemen dat achter een verzorgde stijl een schrijver schuilgaat die ook aan zijn bronnen en zijn redeneringen de grootste zorg heeft besteed.
Nederlandse stijlgids voor het Engels?
Al bij al is dit ietwat afwijkende hoofdstuk vlot leesbaar. Pinker is sowieso al geen schoolfrik en lardeert zijn ‘college’ gul met leuke weetjes. Alleen had de uitgever er volgens ons beter aan gedaan het hoofdstuk ofwel uit het boek te laten ofwel helemaal te laten herschrijven op maat van het Nederlands.
Niet dat vertaler van der Sterre zich niet behoorlijk van zijn taak heeft gekweten, integendeel. Hij werd niet, in het besef een stijlgids te vertalen, door faalangst verlamd, en had voor mijn part zelfs nog wat nadrukkelijker aanwezig mogen zijn. Bijvoorbeeld met een voor- of nawoord van de vertaler waarin hij een aantal van zijn keuzen en strategieën verduidelijkt.
Nu moeten we het doen met een soort verantwoording van een halve pagina door de uitgever, die er zich met een te gemakkelijk argument vanaf maakt: “Engels is de taal van economie en politiek; de taal waarin college wordt gegeven; de taal van menige winkelier en postbode. Dit betekent dat steeds meer Nederlanders (sic) naast hun moedertaal ook Engels moeten kunnen schrijven”.
Nu krijgen we plots een boek in het boek: een stijlgids voor het Engels maar in het Nederlands geschreven (lees vertaald). Alsof die tweetalige Nederlanders, die naast hun moedertaal ook Engels moeten kunnen schrijven, daar behoefte aan hebben om de gedachtegang te kunnen volgen ...
Pinker geeft concrete aanbevelingen van het type “zeg niet ‘an interesting phenomena’ maar ‘an interesting phenomenon’”. Hadden die niet beter vervangen kunnen worden door analoge problemen die zich in het Nederlands voordoen? Moeten we stilstaan bij het onderscheid tussen less en fewer, als het Nederlands dat niet kent? En is het niet helemaal absurd om bij een foute Engelse zin die in de gebruikelijke Nederlandse vertaling perfect aanvaardbaar is dan maar een fictieve fout te bedenken die allicht niemand hier ooit zou maken?
Maar goed. Zoals gezegd, over Pinker en van der Sterre geen kwaad woord. Alleen, Atlas Contact had een sterker boek kunnen uitgeven ... door wat langer stil te staan bij het beoogde lezerspubliek.
Efficiënt én leuk betoog
Pinker schrijft — ‘noblesse oblige’ — over het algemeen efficiënt én leuk en geeft treffende voorbeelden en grappige illustraties bij zijn betoog. Overbodige woorden weglaten wordt dan ‘liposuctie’ van ‘verbaal spek’. Een andere bekende stijltip wordt in Pinkers bewoordingen: ‘Zombiesubstantieven’ leven inblazen en vervangen door actievere werkwoorden.
In overeenstemming met zijn eigen advies neemt hij zijn lezers wel degelijk ernstig. Als hij bijvoorbeeld instemt met de regel om voorzichtig om te springen met negaties, geeft hij daar een psychologische argumentatie bij. Negaties dwingen de lezer tot een bijkomende cognitieve stap omdat een bewering horen of lezen er voor onze hersenen op neer komt daar dan in eerste instantie ook in te geloven. Probeer maar eens een minuut lang niet aan een ijsbeer te denken!
Pinker bezondigt zich geen moment aan taaldoemdenken en kijkt evenmin neer op wie haar soms geweld aan doet. De professionals laat hij stilstaan bij hun intuïties. Twijfelaars verwijst hij resoluut naar grammatica en woordenboek. En wie daarbij vaststelt dat “zelfs de muggenzifters het niet eens [kunnen] worden over de vraag hoe ze moeten ziften” (p. 281), zegt hij gewoon … hun gezond verstand te gebruiken.
Luk Vanrespaille is freelance taalboer, met een filosofische achtergrond.
Hij schrijft, vertaalt, interviewt, rapporteert, recenseert en leest uiteraard graag en veel.
Zijn mailadres is
ISBN: 9789045028453
Oorspronkelijke titel: The Sense of Style. A Thinking Person’s Guide to Writing in the 21st Century.
Vertaald door Jan Pieter van der Sterre.
Meer info: http://www.atlascontact.nl/boek/gevoel-voor-stijl/