Ludwig Wttgenstein Tractatus - Victor GijsbersLudwig Wittgenstein was behalve een romanfiguur ook een van de belangrijkste denkers van de twintigste eeuw o.a. door zijn bijdrage aan de taalfilosofie. In 1921, honderd jaar geleden, verscheen zijn belangrijkste werk: de Tractatus Logico-Philosophicus.

Luk Vanrespaille herlas dit in vele opzichten ongewone boek in de nieuwe Nederlandse vertaling van Victor Gijsbers en beleefde een boeiend weerzien met de grote taalfilosoof. Hier is zijn verslag, boeiend én verstaanbaar.

Leuven - Luk Vanrespaille - Honderd jaar geleden verscheen een boek waarvan de titel nu ongetwijfeld door elke weldenkende uitgever zou worden afgewezen: Tractatus Logico-Philosophicus. Anno 2022 krijgt het boek van Ludwig Wittgenstein plots twee nieuwe Nederlandse vertalingen en blijkt de titel geenszins een bezwaar.

De eerste vertaling is van de hand van Peter Huijzer en Jan Sietsma, met een inleiding door Martin Stokhof en verschenen bij Octavo.

De tweede vertaling is van de hand van Victor Gijsbers en uitgegeven bij Boom. Gijsbers houdt het voor de titel bij de verkorting Tractatus, met ‘Logisch-filosofische verhandeling’ als ondertitel. Gijsbers is academicus en baseert zich op een vertaling die hij eerder maakte voor eigen gebruik. Hij voorziet zijn vertaling zelf van een zeer lezenswaardige inleiding, waarin hij de lezer alvast voorbereidt op wat hij ‘stoeien’ met deze merkwaardige tekst noemt.

Niet-aflatende populariteit

Twee gloednieuwe vertalingen op enkele weken tijd … Het zegt wat over het traject dat de Tractatus sinds zijn verschijnen in 1921 heeft afgelegd en over de reputatie van de auteur. Niets aan dit boek is gewoon of vanzelfsprekend.

Om te beginnen is het een zeer compact boek. Amper 200 bladzijden in vertaling en dat is dan nog inclusief de Duitse brontekst. Voor een ‘magnum opus’ is dat eigenlijk niks.

De Tractatus is bovendien het werk van een piepjonge, toen nog onbekende filosoof, uit een tijd dat televisie nog niet bestond en, zoals met wat zin voor drama wel eens beweerd wordt, nog wel geschreven in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog ook.

Het werk verwijst met zijn gekke titel naar Spinoza’s 250 jaar eerder verschenen ‘Tractatus theologico-politicus’. Voor zover bekend heeft Wittgenstein bij die titelkeuze nooit veel duiding verschaft. Wel vergeleek hij zijn geliefkoosde bezigheid aan het front - aardappelen schillen - wel eens met het lenzen slijpen waar Spinoza zich naast de filosofie mee bezighield.

Noem hem gerust een romanfiguur

Wittgenstein was in 1921 een jonge dertiger, maar niet de eerste de beste. Hij was de jongste van acht uit een schatrijk Weens gezin, waar Brahms, Mahler en Richard Strauss over de vloer kwamen. Zijn immense erfdeel heeft hij echter gewoon weggegeven. Drie van zijn broers pleegden zelfmoord en zelf heeft hij ook zijn suïcidale momenten gekend.

Ludwig kreeg eerst privéonderwijs en kruiste later op de speelplaats nog de kleine Adolf Hitler. Zijn ‘leermeester’ was Bertrand Russell, ook al uit de hoogste kringen, maar dan in het Verenigd Koninkrijk: van adel, kleinzoon van de premier, toekomstig Nobelprijswinnaar. Ook aan Wittgenstein zelf was niets gewoon. Een filosoof die het tot romanfiguur schopt. Zo zijn er niet veel.

Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen

Iedereen kent de Tractatus, maar de eerste die de Tractatus volledig begrijpt, moet ook na honderd jaar nog geboren worden. De meeste mensen kennen het boek van de beruchte zevende stelling: “Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen”. Voor een filosofieboek is dat niet niks.

Willem Frederik Hermans

Al die tijd was het boek voor het Nederlandstalige publiek alleen toegankelijk in de vertaling uit 1975 van niemand minder dan de gelauwerde Nederlandse auteur Willem Frederik Hermans, die ten onrechte nog steeds als amateur-filosoof weggezet wordt. Die reputatie zal hij zeker voor een stuk aan zijn recalcitrante persoonlijkheid en polemische karakter te danken hebben.

Hoe grappig bijvoorbeeld zijn veeg uit de pan - in zijn nawoord in 1975 - aan zijn toekomstige collega-vertalers uit 2022. Hermans beschuldigt ze over zijn dood heen van opportunisme, want: “Alleen hij die binnen een bepaald taalgebied al beroemd is”, - Hermans dus - kan zich veroorloven een buitenlandse beroemdheid te vertalen zonder opportunistische bijbedoelingen.

Soit. Aan die beroemdheid hebben we dus de eerste, nu enigszins gedateerde Nederlandstalige editie te danken. Voor het ontsluiten van de Oostenrijkse filosoof bij het ruimere publiek in de Lage Landen zijn Hermans bemoeienissen, ondanks hun tekorten, niettemin van groot belang geweest.

Charles Kay Ogden

(Taal)filosofen lezen al eens iets in een vreemde taal. Zo had de Tractatus al meteen na zijn verschijnen een gezaghebbende, met medewerking van Wittgenstein tot stand gekomen Engelse vertaling van Charles Kay Ogden gekregen.

Tweedelig boek

Nog een nuance: de Tractatus is eigenlijk een tweedelig boek. Het tweede, naar Wittgenstein zelf beweerde belangrijkste deel heeft hij nooit geschreven en is om begrijpelijke redenen dus evenmin vertaald ... We zegden het al: niets aan dit boek is gewoon.

Waar gaat de Tractatus over?

Doorgaans ben ik een groot voorstander van het interpreterend samenvatten van filosofiewerken. Alleen valt Wittgenstein ook wat dat betreft niet onder de gewone werken. De Tractatus lees je niet zomaar van begin tot einde.

Het boek vraagt eerder om een vorm van ontvouwen of openleggen. Het bevat zeven stellingen, waarvan alleen de laatste en ongetwijfeld ook de bekendste op zichzelf staat: “Waarvan men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen”. De overige stellingen krijgen commentaar op commentaar in genummerde sub- en subsubstellingen.

Taal en werkelijkheid

Zoals de titel suggereert, gaat het hier over logica in een filosofische context, logica als de samenhang tussen denken en wereld. Heel kort komt het hierop neer: de werkelijkheid of de wereld is een verzameling feiten die we kunnen afbeelden in taal, op voorwaarde dat die taal een adequate logische vorm heeft. Die samenhang kan dan onderzocht worden, omdat er een afbeeldingsrelatie bestaat tussen taal en wereld. Ze hebben in zekere zin dezelfde structuur. De taal is een model van de werkelijkheid, zoals bijvoorbeeld een landkaart dat ook probeert te zijn.

Zich laten zeggen en zich tonen

Die structurele gelijkheid bepaalt of we wel of niet ergens over kunnen spreken op een zinvolle manier. “Het boek wil dus het denken een grens trekken”, zegt Wittgenstein zelf in zijn voorwoord, om erachter te komen “wat zich überhaupt laat zeggen”, en dat “laat zich helder zeggen” (p. 35): de empirisch verifieerbare uitspraken van de positieve wetenschappen en de logisch noodzakelijke stellingen.

Al bij al maar weinig wat zich helder laat zeggen dus, en al zeker niets over wat er echt toe doet: het mystieke. Wittgenstein toont zich ondanks zijn radicaal denken ook een kind van zijn tijd (logisch empirisme, Wiener Kreis …).

Onzin

Gelukkig, echter … Ook tot de rest, tot datgene wat zich niet laat zeggen, kan men zich volgens Wittgenstein verhouden, want dat toont zich. Probleem opgelost! Opgelost, in de zin van ‘verdwenen’, zoals een bruistablet oplost.

Helaas zijn deze beide kerngedachten uit de Tractatus, de afbeeldingsrelatie tussen taal en wereld en het onderscheid tussen zeggen en zich tonen, nergens in de wereld te vinden. Ze vallen zelf niet onder de betekenisvolle zinnen en behoren dus tot de onzin.

De ladder wegtrappen

Wittgenstein formuleert dat in zijn voorwoord als volgt: “Daarentegen schijnt mij de waarheid van de hier meegedeelde gedachten onaantastbaar en definitief. Ik ben dan ook van mening de problemen in essentie voorgoed te hebben opgelost. En wanneer ik mij hierin niet vergis, dan is nu de waarde van dit werk er in de tweede plaats in gelegen dat het toont [!] hoe weinig er bereikt is, wanneer deze problemen zijn opgelost”.

Aan het einde van de Tractatus lanceert Wittgenstein daarvoor de bekend geworden metafoor van de ladder. De filosoof en zijn lezers hebben die nodig om in te zien dat de zinnen in de Tractatus zichzelf verhelderen als onzinnig. En zodra dat inzicht verworven is, moeten ze de ladder wel wegtrappen.

Wittgenstein, consequent als altijd, heeft zelf ook de ladder weggetrapt. Een klein decennium lang houdt hij zich ver van de filosofie, als onderwijzer, tuinman, architect … En bij zijn terugkeer in Cambridge ontpopt hij zich al vrij snel tot een rabiaat criticus van zijn eigen denken. Vandaar de gewoonte om over Wittgenstein I en II te spreken. Zijn Tractatus zal echter het enige afgewerkte boek blijven dat tijdens zijn leven verscheen. ‘Filosofische onderzoekingen’, dat andere werk, dat hij gedeeltelijk zelf bezorgde, raakt pas in 1953 gepubliceerd, een tweetal jaar na zijn dood. De rest van zijn nochtans indrukwekkende oeuvre is gebaseerd op notities, (dozen met) knipsels en flardjes, gedicteerde opmerkingen en getuigenissen van studenten.

De tweede Wittgenstein

De zogeheten tweede Wittgenstein en zijn latere werk zijn geen geëvolueerde versie of variant van zijn eerdere denken maar vormen er een radicale breuk mee.

Taal heet bij Wittgenstein II een spel te zijn. Taalgebruik is een kwestie van regels en het toepassen ervan binnen een bepaalde context. Betekenis zit niet in de woorden, maar hangt errond. De vraag naar de essentie van de betekenis maakt plaats voor het onderzoek van de praktijk. In ‘ismen’ uitgedrukt: de essentialist heeft plaatsgemaakt voor de pragmaticus. Van ‘alleen positief-wetenschappelijke taal blijft over’ (reductionisme) naar ‘er zijn tal van taalspelen, elk met hun levensvorm en wereldbeeld’ (relativisme en pluralisme). Epistemologisch vervangt Wittgenstein een correspondentietheorie van de waarheid (waar is wat overeenkomt met de werkelijkheid) door een coherentietheorie (waar is wat samenhang vertoont met andere uitspraken). Niet niks dus.

Traag en aandachtig degusteren

Het ligt nogal voor de hand om de ‘Filosofische onderzoekingen’ te zien als het tweede, belangrijkste deel dat bij het verschijnen van de Tractatus niet geschreven werd. En het gaat inderdaad onder meer over datgene waarover de eerste Wittgenstein dacht te moeten zwijgen.

Vertaler Gijsbers noemt het stoeien met de tekst meer dan de moeite waard en dat is het ook. Wel verzint hij daar volgens mij een vrij flauw argument voor: de na honderd jaar niet-aflatende populariteit van de Tractatus. Ik denk dat er in de tekst zelf meer dan voldoende aanleiding te vinden is om er mee te stoeien. Maar misschien is traag en aandachtig degusteren toch meer aangewezen dan stoeien … Tot we het in 2053 hopelijk nog mogen meemaken dat er nieuwe vertalingen van dat andere hoofdwerk verschijnen.

 

Luk Vanrespaille is freelance taalboer, met een filosofische achtergrond. Hij schrijft, vertaalt, interviewt, rapporteert, recenseert en leest uiteraard graag en veel. Zijn mailadres is Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. en zijn website al een eeuwigheid in aanbouw.

 

 

We respecteren je privacy.
Door op deze website te surfen aanvaard je functionele en analytische cookies, bedoeld om de site goed te laten werken. Hier geen trackingcookies.